Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5913

Datum uitspraak2001-08-07
Datum gepubliceerd2001-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/109 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 18 WAO biedt geen grondslag voor het geven van een rechtsoordeel door verweerder omtrent gevolgen van toekenningsbesluit.Bestreden besluit strekt tot handhaving toekenning arbeidsongeschiktheidsuitkering van 80-100% aan ex-werknemer. Eiseres (voomalig werkgever) heeft expliciet gesteld de uitkomst van deze beoordeling niet te bestrijden. Eiseres vraagt vastgesteld te zien dat de gevolgen van dit besluit niet aan haar toegerekend kunnen worden vanwege de (beweerdelijke) oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer. Artikel 18 WAO biedt evenwel geen grondslag voor geven van een rechtsoordeel door verweerder omtrent de gevolgen van een besluit omtrent toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de te zijner tijd door de (ex-)werkgever van de werknemer verschuldigde premie. Bij het nemen van een besluit krachtens artikel 18 WAO wordt slechts vastgesteld of, en in welke mate, een verzekerde werknemer arbeidsongeschikt is, niet waardoor de arbeidsongeschiktheid is ontstaan noch wie daarvoor verantwoordelijk is. Eiseres kan beroepsgronden te zijner tijd naar voren brengen tegen een besluit omtrent vaststelling van de door haar verschuldigde premie. Aangezien deze geen betrekking hebben op de rechtmatigheid van de aan ex-werknemer toegekende uitkering staat artikel 87e van de WAO hieraan niet in deweg. Ongegrond beroep.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht eerste kamer, enkelvoudig Reg. nr. AWB 00/109 WAO UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen A te B, , eiseres, en het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 1 juni 1999 heeft verweerder aan C. een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 30 juni 1999, aangevuld bij brief van 8 september 1999, een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord omtrent haar bezwaren door verweerder. Bij besluit van 26 november 1999, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 januari 2000, ingekomen bij de rechtbank op 6 januari 2000 en van gronden voorzien bij brief van 7 februari 2000, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 13 juni 2000 een verweerschrift ingediend. Namens C. is op 5 juli 2000 een zienswijze ingediend. Het beroep is op 6 augustus 2001 ter zitting aan de orde gesteld. Partijen noch derde-belanghebbende C. zijn ter zitting verschenen, allen met bericht. Motivering Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling krachtens artikel 18 van de WAO van C. Eiseres heeft expliciet gesteld de uitkomst van deze beoordeling niet te bestrijden. Eiseres vraagt vastgesteld te zien dat de gevolgen van dit besluit niet aan haar toegerekend kunnen worden vanwege de (beweerdelijke) oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van C.. Artikel 18 van de WAO biedt evenwel geen grondslag voor het geven van een rechtsoordeel door verweerder omtrent de gevolgen van een besluit omtrent toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de te zijner tijd door de (ex-)werkgever van de verzekerde werknemer verschuldigde premie. Bij het nemen van een besluit krachtens artikel 18 van de WAO wordt slechts vastgesteld of, en in welke mate, een verzekerde werknemer arbeidsongeschikt is, niet waardoor de arbeidsongeschiktheid is ontstaan noch wie daarvoor verantwoordelijk is. Het verzoek van eiseres, en daarmee haar beroepsgronden, gaan derhalve de wettelijke grondslag van het bestreden besluit en daarmee de grenzen van het geschil, zoals die voortvloeien uit de artikelen 1:3, eerste lid, en 8:69, eerste lid, van de Awb, te buiten. De beroepsgronden kunnen daarom, wat er inhoudelijk ook van zij, niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. Het beroep is gezien het vorenstaande ongegrond. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. Ten overvloede wijst de rechtbank eiseres erop dat zij haar beroepsgronden te zijner tijd naar voren kan brengen tegen een besluit omtrent vaststelling van de door haar verschuldigde premie. Aangezien deze geen betrekking hebben op de rechtmatigheid van de aan C.toegekende uitkering staat artikel 87e van de WAO hieraan niet in de weg. Beslissing De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Aldus gegeven door mr. J.L. Verbeek en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2001, in tegenwoordigheid van de griffier. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, Verzonden op: